Selecteer hieronder uw gemeente zodat het relevante gemeentelijke beleid getoond kan worden:
Burgers die afhankelijk zijn van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ontvangen uiteindelijk vaak wel hun voorzieningen, maar ervaren weinig invloed en regie tijdens het proces van aanvragen. Hierdoor groeit de afstand tussen overheid en burgers onnodig. Dit concludeert de Nationale ombudsman in zijn rapport ‘Burger in zicht’. Hij doet enkele aanbevelingen aan gemeenten om het proces verder te verbeteren.
Meer dan een miljoen Nederlanders maken gebruik van de Wmo. Het biedt ouderen en mensen met een beperking of chronische ziekte ondersteuning die nodig is om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen, maar ook om volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving. Voor burgers die een Wmo-voorziening aanvragen is het dus erg belangrijk om invloed te hebben op de zorgkeuzes die worden gemaakt. Daarom onderzocht de Nationale ombudsman in welke mate burgers in de Wmo invloed ervaren tijdens het aanvragen van voorzieningen. Ook onderzocht hij of de burger, via adviesraden bijvoorbeeld, invloed kan uitoefenen op beleid en uitvoering in de Wmo.
In de gesprekken die de Nationale ombudsman voerde kwam naar voren dat burgers uiteindelijk vaak wel naar tevredenheid hun voorzieningen ontvangen. Maar ook dat er in het proces van aanvragen veel te verbeteren is. Zo noemen burgers het proces onduidelijk en langzaam. Daarbij gaat het keukentafelgesprek – een persoonlijk gesprek bedoeld om de zorgvraag duidelijk te krijgen – vaak over de standaardpakketten en budgetten van de gemeente, in plaats van waar zorgen van burgers liggen en wat zij nodig hebben. Een gemiste kans volgens Nationale ombudsman Reinier van Zutphen: “Wmo-voorzieningen gaan over het kunnen blijven deelnemen aan de samenleving, over zelfstandigheid en over de baas kunnen blijven over je eigen leven. Beslissingen over Wmo-voorzieningen grijpen dus diep op het leven van mensen in. Het is daarom de uitgelezen mogelijkheid voor gemeenten om echt naar burgers te luisteren, met ze in gesprek te gaan over wat ze nodig hebben, wat ze zelf kunnen doen en waar ze nog ondersteuning nodig hebben. Op deze manier voelen burgers zich het beste geholpen en versterk je als gemeente de relatie en het vertrouwen. Zoals het nu gaat worden dingen wel geregeld, maar raken mensen gefrustreerd en teleurgesteld door het proces. Dat is helemaal niet nodig. Gemeenten kunnen en moeten hier wat aan doen”.
De ombudsman ziet op een aantal vlakken ruimte voor verbetering. Zo benadrukt hij dat gemeenten er voor moeten zorgen dat burgers zelf regie en invloed gaan ervaren. Dat betekent dat ze goed naar burgers moeten luisteren, ze niet onnodig lang laten wachten en flexibel en creatief zijn in het toekennen van Wmo-voorzieningen als standaardpakketten geen oplossing zijn. Daarnaast wijst de ombudsman er op dat gemeenten meer gebruik kunnen maken van de kennis en kunde van de adviesraad. Veel gemeenten hebben een Adviesraad Sociaal Domein opgericht om de invloed van burgers op het gemeentelijke sociaal beleid te regelen, maar daar wordt door gemeenten te beperkt gebruik van gemaakt. Als laatste geeft de ombudsman gemeenten mee dat zij meer met burgers in gesprek moeten over hun ervaringen als ze hun voorziening hebben ontvangen. Deze inzichten kunnen gemeenten gebruiken om het proces verder te verbeteren.