Selecteer hieronder uw gemeente zodat het relevante gemeentelijke beleid getoond kan worden:
De situatie in het onderwijs voor nieuwkomers vraagt om actie. Gemeenten en scholen trokken meermaals aan de bel om kinderen zo snel mogelijk onderwijs te kunnen bieden. Inmiddels zitten naar schatting meer dan 2.000 leerplichtige nieuwkomers zonder onderwijs thuis of in de crisisopvang. De Eerste Kamer stemde op 3 oktober in met het wetsvoorstel tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs. De wet treedt vanaf begin oktober in werking. Vanaf dat moment krijgen leraren, school- en gemeentebesturen meer ruimte voor passende oplossingen bij de organisatie van het onderwijs aan nieuwkomers, als de lokale situatie daarom vraagt.
Nieuwkomers hebben net als alle andere kinderen en jongeren recht op onderwijs. Door middel van nieuwkomersvoorzieningen bieden we leerlingen een plek als ze te lang op onderwijs wachten. Een tijdelijke nieuwkomersvoorziening is verbonden aan een bestaande school. Een voorziening kan een klas binnen een schoolgebouw zijn, maar ook bestaan uit één of meer groepen op een tijdelijke locatie. Het onderwijs ziet er anders uit dan het reguliere onderwijs. Zo mag er minder uur les worden gegeven.
Het wetsvoorstel bevat een plicht voor gemeente- en schoolbesturen om jaarlijks te overleggen en gezamenlijk afspraken te maken over het onderwijs aan nieuwkomers. Daarnaast is de minister bevoegd om op verzoek van het college van burgemeester en wethouders of ambtshalve te bepalen dat in die gemeente één of meer tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen kunnen of moeten worden ingericht. Een leerling mag nooit langer dan twee jaar op een tijdelijke nieuwkomersvoorziening zitten en stroomt zo snel mogelijk door naar het reguliere (nieuwkomers)onderwijs.
Het programma bestaat altijd uit minimaal 12,5 uur per week onderwijs verspreid over drie of meer onderwijsdagen. Deze voorzieningen voor nieuwkomers krijgen op basis van de wet de mogelijkheid om het onderwijsprogramma aan te passen als ze de bezetting niet rond krijgen.
Leerlingen leren tenminste tien uur per week de Nederlandse taal, waarbij het mogelijk is om ook in andere (kern)vakken aandacht te besteden aan Nederlands, bijvoorbeeld tijdens rekenlessen. In het primair onderwijs moeten er voor de kernvakken (Nederlandse taal en rekenen) bevoegde leraren voor de klas staan. Voor de overige vakken mogen dat ook pabo-studenten, leraren uit het voortgezet onderwijs en onderwijsondersteuners zijn. In het voortgezet onderwijs gelden de bestaande mogelijkheden om onder voorwaarden onbevoegd personeel voor de klas te zetten. Als ze de Nederlandse taal onder de knie hebben, stromen leerlingen zo snel mogelijk door naar het reguliere onderwijs.